Tijdens de training
De 10 tips
10 tips
Ga positief om met talen
Een goed ontwikkelde moedertaal is belangrijk om een nieuwe taal te leren. Hoor je gesprekjes tussen kinderen in andere talen? Reageer positief, straf kinderen niet omdat ze een bepaalde taal spreken. Je creëert een veilig klimaat als kinderen voelen dat hun moedertaal niet verboden (negatief) is. Probeer gesprekjes spontaan om te buigen naar het Nederlands door mee te praten en in interactie te gaan in het Nederlands.
Structureer
Alle kinderen houden van structuur en duidelijkheid. Kies een goede opbouw en zorg dat je training altijd volgens dezelfde structuur verloopt. Zeg tegen de kinderen wat er zal komen en wat je doet. Hou je hier ook aan, doe wat je zegt. Voor kinderen die het wat moeilijker hebben is structuur een belangrijke houvast.
Gebruik klare taal
Spreek langzaam, duidelijk en articuleer goed, dat is belangrijk voor alle kinderen. Gebruik eenvoudige woorden, vermijd dialectwoorden. Als een kind je niet begrijpt, leg het dan nog eens uit met andere woorden in het Nederlands. Zoek synoniemen of gebruik transparante woorden (woorden die herleidbaar zijn uit een andere taal). Voorbeelden van transparante woorden:
- telefoneren (bellen)
- de tenues (truitjes)
- de arbiter (scheidsrechter)
- de blessure (wonde)
Ondersteun je uitleg visueel
Toon tijdens je uitleg de materialen waarover je spreekt en wijs voorwerpen aan. Gebruik gebaren die je uitleg ondersteunen en doe het voor. Kinderen die de instructie niet goed begrepen hebben kunnen zo zien wat ze moeten doen.
Herhaal, herhaal, herhaal
Elk kind heeft herhaling nodig. Voor kinderen die Nederlands leren is herhaling goed om woorden en zinsconstructies te leren en te oefenen. Herhaal in volledige en correcte zinnen. Herhaling zorgt ook voor een veilige context omdat een kind herkent wat er al eens aan bod kwam.
Wist je dat een kind een woord 7 à 8 keer moet horen om het te kunnen onthouden?
Check of de kinderen je begrepen hebben
Test of de kinderen je uitleg begrepen hebben. Stel gesloten vragen of vraag hen om te herhalen wat ze moeten doen. Geef kinderen tijd om even te zoeken naar hun woorden. Je kan ze de oefening ook laten voordoen, zo zie je meteen of ze het begrepen hebben en zien de andere kinderen nog eens wat ze moeten doen.
Geef positieve feedback
Gebruikt een kind in interactie met jou, met andere kinderen of bij het herhalen een woord in een andere taal? Benoem dan niet dat hij/zij een fout maakt. Corrigeer op een positieve manier door met de juiste woorden te antwoorden of te reageren.
Voorbeelden:
- Kind: ‘Hoeveel punt is gewonnen?’ – Trainer: ‘ Wie 5 punten heeft, is de winnaar.’
- Kind: ‘Je moet lopen en de bal in de poubelle gooien?’ – Trainer: ‘Perfect. Eerst loop je en aan het einde gooi je de bal in de vuilbak.
Bied zoveel mogelijk Nederlands aan
Praat zoveel mogelijk Nederlands. Een correct en voldoende taalaanbod is belangrijk om actief een taal te leren. Ga met de kinderen in interactie. Knoop ook individuele gesprekjes aan en zoek oogcontact als je met hen praat.
Schakel niet te snel over naar een andere taal. Als een kind je echt niet begrijpt en je toch vertaalt, eindig dan met het nog eens in het Nederlands te zeggen.
Zorg voor plezier in het Nederlands
Om een nieuwe taal te leren moet je van die taal houden. Enthousiasmeer kinderen, zorg ervoor dat ze plezier beleven in het Nederlands. Humor is hierbij belangrijk. Gebruik spelletjes en liedjes, train of speel zelf mee. Al deze dingen zorgen voor intrinsieke motivatie. Een kind zal een taal willen leren en ervan houden omdat het op een positieve manier in contact komt met de taal. De trainer speelt hierin een rol. Als een kind eerder negatieve ervaringen en emoties heeft bij een taal, bestaat de kans dat het kind blokkeert.
Moedig kinderen aan
Zeg tegen kinderen niet letterlijk dat ze Nederlands moeten spreken. Hen verplichten heeft soms eerder een negatief effect. Je hebt als trainer een voorbeeldfunctie, kinderen kijken naar je op. Neem een positieve houding aan en moedig hen spontaan aan om Nederlands te spreken. Door niet negatief te reageren op andere talen creëer je een veilig klimaat. Zo zorg je er ook voor dat ze iets durven zeggen in het Nederlands. Enkel wie een taal durft spreken, kan de taal leren.
Hoe verwerven kinderen taal?
Eerst woorden, dan zinnen
Wie een taal leert, kan die niet meteen spreken. Je leert niet onmiddellijk zinnen. Je leert eerst woordenschat waardoor je al heel wat kan begrijpen. Kinderen die Nederlands aan het leren zijn hebben dus nood aan het horen van veel woorden en zinnen. Hoe meer Nederlands ze horen, hoe sneller ze de taal leren.
Eerst luisteren, dan spreken
Na de fase van luisteren zullen kinderen stillaan overgaan naar zelf taal produceren. Het is belangrijk om je uitleg visueel te blijven ondersteunen. Ze zullen niet meteen in volzinnen spreken. Heb realistische verwachtingen en geduld wanneer kinderen Nederlands durven spreken.
Je kan interactie stimuleren door eenvoudige gesloten vragen te stellen bij materiaal dat je toont of een oefening die je voordoet.
Stille periode
Kinderen die een taal leren, maken meestal een stille periode door. De duur hiervan varieert van kind tot kind. Een kind dat stil is en weinig of niet reageert betekent niet per definitie iets negatief, kinderen hebben dit nodig. Het tempo waarin kinderen een tweede (of derde) taal verwerven verschilt van kind tot kind. Het is belangrijk om te blijven communiceren, ook al volgt er geen reactie.
In een context
Kinderen pikken meer woordenschat op en onthouden het langer door woorden te horen in een context (tijdens de training bijvoorbeeld) dan wanneer ze op school taal leren. Taal verwerven in de vrije tijd is dus efficiënt omdat er een leuke ervaring aan gekoppeld is. Tijdens de training leren ze onbewust nieuwe woorden. Kinderen leren en oefenen tijdens een training of een wedstrijd meer Nederlands dan je denkt.
Impliciet versus expliciet
Bij het uitwerken van een training of een ander vrijetijdsaanbod kan je op twee manieren omgaan met het leren/oefenen van taal.
Impliciet: een anderstalig kind neemt deel aan een vrijetijdsaanbod en pikt ongemerkt woorden op. De begeleider heeft geen aandacht voor het verwerven van taal bij de uitwerking van activiteit. De leer- en oefenkansen zijn spontaan.
Expliciet: als je heel wat kinderen met een andere moedertaal hebt kan je ervoor kiezen om hen op een speelse manier woordenschat aan te leren en te laten oefenen. Je kan met die focus activiteiten uitwerken en bijvoorbeeld vooraf 10-15 woorden kiezen die je die dag wil aanbrengen. Je laat die woorden aanbod komen en dus herhalen via verschillende oefeningen, spelletjes, werkvormen … Vzw ‘de Rand’ heeft materialen die je hiervoor kan gebruiken (linken).
Opnieuw uitleggen in plaats van vertalen
Kinderen die al een beetje Nederlands kennen pikken meer woordenschat op als je een woord uitlegt in eenvoudig Nederlands dan wanneer je het vertaalt. Misschien kennen ze andere woorden die eraan gelinkt zijn zodat ze het woord in een context begrijpen.
Voorbeeld: een kind kent de woorden ‘nicht’ en ‘neef’ niet maar kent wel tante, oom, baby, kind, meisje, jongen. Leg uit dat het kind of de baby van de tante of de oom een nicht of neef is. Als het een meisje is, is het een nicht. Als het een jongen is, is het een neef.
7 à 8 keer horen om te onthouden
Wist je dat een kind een woord 7 à 8 keer moet horen om het te kunnen onthouden? Je kan woordenschat in verschillende vormen herhalen. Kinderen doen tijdens de training verschillende oefeningen maar herhalen telkens dezelfde woordenschat omdat je hierbij bijvoorbeeld hetzelfde materiaal gebruikt. Tijdens een training horen kinderen sommige woorden meer dan 10 keer omdat ze in een instructie of in feedback aan bod komen. Als je de dingen dus telkens met eenzelfde woord benoemt, zal het kind dat na het einde van de training onthouden hebben.